Zebravinken-Logo: mannelijk + groot

De Zebravink:

Biologie en leven in de vrije natuur

Taeniopygia guttata VIEILLOT, 1817

De Australische Zebravink is een kleine vogel, die ca. 11 cm lang is en ongeveer 12 gr. weegt. Zijn naam dankt hij aan de "zebra-tekening" op zijn borst en de zwarte en witte banden in de staart. Terwijl het wijfje alleen aan haar "traanstreep" en reeds genoemde zwarte en witte banden in de staart te herkennen is, vertoont het prachtkleed van het mannetje, dat hij het hele jaar draagt, nog meer kenmerken nl. gekleurde vlek op de wangen, horizontale zwart-witte strepen op de keel, die over gaan in een brede band op de borst, bruine flanken met witte stippen. Bovendien is de snavel van het mannetje krachtiger rood gekleurd dan de enigszins bleek-oranje snavel van het wijfje. Het mannetje brengt zijn baltszang het gehele jaar ten gehore.

Verwantschap: Zebravinken behoren tot de prachtvinken (Erstrildidae), die in 130 families en 49 soorten voorkomen in Afrika (ten Zuiden van de Sahara), Madagaskar, Zuid- en Zuidoost-Azië, Nieuw-Guinea, Australië en vele eilanden in de Stille Ocean. De prachtvinken wederom behoren met talrijke families (v.v. echte vinken, mezen, raven, zwaluwen, wevervogels enz.) tot de orde van de musachtigen en daarbinnen tot de suborde van de zangvogels. Vanuit menselijk standpunt gezien vallen prachtvinken minder op door prachtige zang, echter des te meer door hun prachtige verenkleed, vandaar ook de naam.
    Van de zebravink bestaan twee ondersoorten. De ons bekende Australische zebravink (Taeniopygia guttata castanotis) heeft veel overeenkomst met onze vogel met de grijze kleurslag, die nog de kleuren heeft van de in het wild levende vogel; hij heeft echter ook nog de schitterende rode iris, waaraan men de in het wild levende vogel op foto's gemakkelijk herkennen kan.
    De als eerste op de kleine Soenda-eilanden en omliggende eilanden ontdekte nominatras (Taeniopygia guttata guttata) is iets kleiner, bezit een veel smallere band op de borst en een minder uitgesproken zebra-tekening op de borst. Men neemt aan, dat de op de eilanden voorkomende zebravinken eens uit Australië overgekomen zijn.

Verspreiding Verspreiding: De zebravink is op het 5de of rode continent, zoals Australië ook genoemd wordt, van alle prachtvinken degene die het meest verspreid voorkomt. Afgezien van de tropische regenwouden en de kusten in het Noorden, de kuststreken in het Zuiden, die in de winter koud en vochtig zijn, en de aaneen gesloten bosgebieden in het Oosten bevolkt hij het gehele continent. Dat heeft gegronde redenen: als steppenvogel verdraagt hij de onbarmhartige droogte en zelfs de lage temperaturen (zolang ze niet beneden 6° C, en voor het broeden beneden 12° C komen). Hij mijdt echter vochtigheid en nattigheid:
    In het tropische Noorden is deze te extreem, zodat hij daarvoor in de regentijd naar het Zuiden uit moet wijken. In het Zuiden daarentegen valt de nodige regen alleen in de winter, als het om te broeden te koud is. Wat zebravinken nodig hebben is matige neerslag, zoals ze aan het begin en einde van de regentijd en vooral in de regenarme "outback" voorkomt. Omdat de regen daar echter zeer onregelmatig (en soms helemaal niet) valt heeft de zebravink zich moeten aanpassen door een parings- en broeddrift, die het gehele jaar aanwezig is, en door een grote mobiliteit. Hij begint al na de eerste regenbuien met baltsen, omdat korte tijd na de buien de grassen bloeien en zaden vormen. Als hij te lang op de regen moet wachten dan moet hij hem opzoeken. Dit gedrag komt overeen met dat van de parkiet, die in dezelfde gebieden leeft als de zebravink. Het veroorzaakt ook, dat hij zo gemakkelijk te kweken is. Omdat bij goede verzorging de omstandigheden om te broeden het gehele jaar ideaal zijn, zou hij het liefst het gehele jaar broeden!

Voedselopname: Alhoewel zebravinken lang zonder water kunnen, zijn zij in de Australische wildernis bijna altijd in de nabijheid van de schaarse drinkplaatsen aan te treffen. Een ideale aanpassing aan deze situatie is het "zuigdrinken". De vogels scheppen niet minuten lang water, door steeds weer de snavel omhoog te brengen en zo het water in de keel te laten lopen. In plaats daarvan dompelen ze de snavel kort in het water, zuigen enige malen krachtig en vliegen dan meteen weer weg. Natuurlijke vijanden hebben zodoende nauwelijks kans om toe te slaan. De zebravink moet veel tijd besteden aan het zoeken naar voedsel. Hij vreet vooral graszaden, die hij oftewel een voor een uit de aren of van de grond pikt. In de broedtijd maken ze ook insekten op de grond of in de lucht buit.

Sociaal gedrag: Zebravinken leven niet afzonderlijk maar sociaal in zwermen van 50 tot 100 vogels. De zwermen bestaan weer uit kleine groepjes van enkele paren. Partners hebben met elkaar en met de jongen lichamelijk kontakt, de mannetjes in prachtkleed blijven op afstand van elkaar. De vogels broeden in kolonies, waarbij alleen de direkte omgeving van het nest als eigen territorium verdedigd wordt.

Broedgedrag: Geslachtsrijpe zebravinken blijven hun gehele leven als paar bij elkaar, alleen de dood van een van de partners leidt tot nieuwe paarvorming. In de vrije natuur vertonen zebravinken tijdens de bouw van het nest een verfijnd baltsgedrag met verschillende lichaamshoudingen, draaiingen, buigingen en sprongen; het geheel begeleid door de zang van het mannetje. Tenslotte nodigt het wijfje met opstaande trillende staart tot paren uit.
    Door de meestal karige en lage begroeiing van zijn woongebieden in de steppe kan een zebravink niet al te kieskeurig zijn bij het zoeken naar een plaats om te nestelen. Hij broedt in de doornige twijgen van bomen en struiken, in boomholtes soms zelfs in holen in de grond. Het mannetje toont het wijfje door middel van speciale lokroepen een plaats om te nestelen, die zij dan accepteert – of ook niet. Het bolvormige nest wordt, grotendeels door het mannetje, d.m.v. grashalmen gebouwd. Het wordt met zacht gras, dons van bloesems en tenslotte met veren en wol bekleed. Typerend is de opening aan de zijkant die door een kort ingangspijpje beschermd wordt.
    Het legsel bestaat meestal uit 5 witte eieren, die door beide partners bebroed worden. Na 12,5 tot 16 dagen komen de jongen, binnen een tijdsduur van 36 uur, uit het ei. Zij worden door beide ouders gevoerd, en verlaten na minimaal 22 dagen voor de eerste maal het nest. De jonge vogels, die eerst nog grijs zijn, komen snel op kleur en zijn na 5 à 6 weken zelfstandig, alhoewel ze dikwijls nog enige tijd door de ouders gevoed worden.


deutsch  English  nederlandse © 15.09.1997 nach oben Belevenissen